Arabische cultuur en islam [3]

De rol van adellijkheid, stam en status

Abdel El Makhloufi en Harrie Teunissen

Harrie : Ibn Khaldun begint zijn "Boek der historische exempelen", het Kitab Al Ibar, met de geschiedenis van Berbers en Arabieren in Noord-Afrika. En de eerste woorden van zijn autobiografie zijn: "Mijn naam is". Dan geeft hij zijn volledige naam, die tegelijk zijn (patrilineaire) genealogie vormt. "Maar," zegt hij, "tien generaties verbinden ons met de stichters van het huis Khaldun. Even zo vele generaties zijn verloren gegaan." In zijn beroemde geschiedenisboek schrijft hij zelfs: "De genealogie is een denkbeeldig iets." Dat wil zeggen, hij beschouwt de genealogie enerzijds als iets werkelijks, maar anderzijds zegt hij, schrijvend in de veertiende eeuw, dat het niet kan dat er teruggaand tot de achtste eeuw maar tien generaties zijn.

Abdel : Ja, er zitten meestal diverse gaten in een stamboom.

Harrie : Daarom zegt hij ook: hoe verder je terug gaat, hoe meer de genealogie een denkbeeldig iets is. Maar dat wil niet zeggen dat die voorstelling niet ontzettend machtig is. Op die betekenis en het belang van de genealogie gaat hij verder in, welke rol deze speelt bij de verhouding tot de stam…

Abdel : … maar ook in economische zin.

Harrie : Centraal bij hem staat het vraagstuk van 'solidariteit gebaseerd op bloedverwantschap'. Die zogenaamde 'asabiya' verandert van karakter met name door, de transformatie van stam, naar stad, naar staat.

Abdel : Dat heeft alles te maken met het belang van de sociale status (statuur). In Marokko of in een ander Arabische land bepaalt nog steeds de statuur, je afstamming, wat je positie is op de sociale ladder. Soms geldt dit ook voor je positie binnen de politiek.

Harrie : Maar zit er een Andalusische achtergrond in de afstamming?

Abdel : Ja. De Arabieren hebben zich door de eeuwen heen gemengd met de Berberse stammen in Noord-Marokko, Algerije, Tunesië en Libië. Wat interessant is aan Noord-Marokko en met name het Rifgebergte, is dat sommige dorpen bekend zijn als centra van kennis en islamitische wetenschappen. Kinderen krijgen daar al op jonge leeftijd les in taal en in het lezen van de Koran. Volwassenen worden in de zogenaamde madrassa's opgeleid in islamitische wetenschap zoals Hadith, Fiqh en Tafsir. Vaak, maar niet altijd, wonen in die dorpen bekende geleerden ('ulama'), zeer gerespecteerde families die genealogisch afstammen van de profeet, de zogenaamde 'shorafa' (of 'shorfa' in het Marokkaans) genoemd.

Harrie : Die afstamming is tegelijkertijd een probleem dat je terug ziet bij de hadj. Aan de ene kant is er de genealogie die een adellijke status toekent aan afstammelingen van de profeet. Aan de andere kant zijn voor God alle mensen gelijk en is er geen hiërarchisch verschil tussen mensen. Want wie was de eerste moslim? Dat was niet Mohammed, dat was zijn vrouw. Mohammed zelf twijfelde in het begin.

Abdel : Nee, de openbaring kwam tot de profeet Mohammed en niet tot zijn vrouw. De eerste die volgens de overlevering óver de openbaring hoorde, was zijn vrouw Khadija bint Khowaylid.

Harrie : En degene die daarop volgende was een slaaf. Dat is op zich heel interessant. Mohammed zelf was, toen hij de eerste ingevingen van God kreeg, helemaal in de war.

Abdel : Toen Mohammeds vrouw zijn verhaal hoorde, steunde ze hem. Het is een bekend verhaal, volgens Sira-Nabawiya ("het leven van de profeet") en de Tafsir van de eerste soera van de quran 'Soerat Al-Iqrā'. Mohammeds vrouw was dus de eerste muslim(a)ja. Later volgden andere leden van zijn eigen familie (Ali Ibn Abi Talib, zijn neef en latere schoonzoon, en Zaid Ibn Haritha, door de profeet geadopteerd). Daarna zijn metgezellen Abu Bakr Essidik, Othman Ibn Affan, Abdurrahman Ibn Aouf, Talha Ibn Oubaidillah en Saad Ibn Ibi Wakkas.

Harrie : Het interessante is nu, dat in die religieuze geschiedenis, de status van de stam er niet toe doet. Er is dus vanaf het begin een gespannen verhouding tussen enerzijds de adellijke lijnen van de clan en de stam, en anderzijds het gelijkheidsideaal tegenover God. Die spanning komt voortdurend terug in de religieuze geschiedenis. Alle hervormingsbewegingen in de islam verzetten zich tegen de bestaande hiërarchie. Dat is ook wat Ibn Khaldoen naar voren haalt: de spanning tussen de invloed van de stam en hoe die spanning verandert als er een stad gesticht of een staat geformeerd wordt. Het lijkt één ontwikkeling, maar het gaat om allerlei transformaties. Daartegenover staat een godsdienstige houding die eigenlijk dwars op die adellijke status staat. Daarom is het zo vreemd dat een shorfa-familie een bijzondere status krijgt: dat is bijzonder, maar tegelijk ook heel problematisch.

Abdel : Het is zeker problematisch als de status van shorfa-familie wordt misbruikt voor bepaalde economische of politieke doeleinden. Het is bekend dat in moslimlanden afstammelingen van de profeet veel respect genieten. Dat heeft vooral te maken met respect en liefde voor de profeet, zijn familie en zijn metgezellen.

Harrie : Wat me opvalt als het gaat om de hadj, in wat ik er over heb gelezen (die ik als niet-moslim natuurlijk nooit heb gedaan), is dat juist de omgang met de kleding, de sociale onderscheiding en hiërarchie wordt weggewist. Dus in de hadj is dat element - namelijk elke moslim is gelijk - het belangrijkst. Stand- en statusverschil, adellijk of niet, geleerd of niet, maakt daar niet uit: in hadj is het gelijkheidsideaal het meest sterke element.