Strijdgenootschap

Het zogeheten ‘strijdgenootschap’ dat we aan het IVMV willen koppelen, houdt zich bezig met de rol die beelden, verbeelding en beeldvorming spelen bij de politieke strijd. We zoeken het debat en de samenwerking met onderzoekers die vanuit diverse disciplines belangstelling voor deze problematiek hebben.

Strijdgenootschap

Daarbij gaan we van de volgende (al te stellig geformuleerde) ideeën uit.

  1. De sfeer van politiek en publieke zaak omvat wezenlijk meer dan de maatschappij. Weliswaar werkt de maatschappelijke dynamiek sterk op het politieke niveau door, maar dit niveau voegt wezenlijk iets toe aan datgene wat er in de maatschappelijke realiteit gebeurt. Dat wordt (op negatieve wijze) geïllustreerd door een aantal recente bevindingen van het SCP. Op grond daarvan vat Paul Schnabel de toestand van Nederland als volgt samen: Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht. Als politiek alleen maar een afspiegeling van het maatschappelijk leven was zou dit ondenkbaar zijn. De slepende malaise die zich de afgelopen tien jaar heeft gemanifesteerd (juist als het gaat om de publieke zaak) illustreert dat welvaart en vrijheid blijkbaar niet voldoende zijn. Voor een vitale politiek is méér nodig maar de grote vraag is natuurlijk: wat, hoe en wie?
  2. Het eigene van die publiek-politieke sfeer is volgens ons dat er twee tegengestelde operaties (moeten) worden uitgevoerd die weliswaar uitgaan van de maatschappelijke dynamiek maar deze op een specifieke wijze ordenen. De ene operatie is het aanbrengen van scheidslijnen, het uitvergroten van relatief bescheiden verschillen tot tegenstellingen en strijdpunten. Mede daarom komt politiek altijd op een vorm van agonisme neer: er moet gestreden worden, er zal een vijand of tegenstander zijn, er moet met opposities gewerkt worden en wordt uitgesloten en er worden grenzen getrokken. De andere operatie is daar op het eerste oog moeilijk mee te verenigen maar hoort evenzeer bij politiek: er moeten coalities gevormd en scheidslijnen overbrugd worden, er moet een algemeen (dat wil zeggen particulier partijen overstijgend) belang worden nagestreefd en moet een morele synthese plaats vinden waarbij het geheel een bepaalde kant uitgaat.
  3. In deze opvatting behelst de publiek-politieke sfeer iets heel anders dan bestuur. Natuurlijk: een land (stad, organisatie et cetera) moet ook bestuurd worden maar dat brengt andere kwaliteiten met zich mee. Een van de problemen in de recente Nederlandse geschiedenis lijkt ons te zijn dat bestuur en politiek te dicht bij elkaar liggen. Als gevolg daarvan dicteert het denken van de ambtelijke bureaucratie (die overigens onmisbaar is) teveel de politieke en publieke agenda. Ook de volksvertegenwoordigers voegen zich daar sterk naar. Bovendien zijn de meeste politici inmiddels echt professionals die ongeveer dezelfde taal spreken. Dit alles brengt een tekort aan politieke verbeelding met zich mee. Processen die voor het vormgeven van de publieke en politieke verbeelding onmisbaar zijn, moeten plaatsmaken ofwel voor de cijferreeksen die de bureaucratie apparaat afscheidt ofwel voor de vormen van particuliere opwinding die de media dagelijks over ons uitstorten.
  1. Dit gebrek aan politieke verbeelding is tenminste op drie niveaus merkbaar. Ten eerste op het niveau van de politieke professionals, bijvoorbeeld bij hen die ons in de Tweede Kamer vertegenwoordigen. Zij blijken zelden in staat tot het ontwikkelen en uitdragen van een inspirerend politiek verhaal dat hergroepeert, mobiliseert en richting geeft. Ten tweede op het niveau van (groepen) burgers. Er is de laatste jaren veel over burgerschap te doen maar het valt op dat dit vooral op een ´horizontale´ manier wordt ingevuld. Het gaat dan om de manier waarop Nederlanders met elkaar omspringen, niet om hun verhouding tot staat en politiek. In landen als de VS of Frankrijk lijkt deze ‘verticale’ dimensie van het burgerschap beter ontwikkeld. Ten derde is er een tekort in de manier waarop de interactie tussen deze twee niveaus verloopt. Politici kunnen zich vaak weinig voorstellen van de leefwereld van burgers, terwijl veel burgers geen benul hebben van dat datgene wat hun vertegenwoordigers uitspoken. Bijgevolg loopt de Nederlandse politiek voortdurend op één van deze twee eenzijdigheden uit: populisme (´U zegt het maar´) of étatisme (´We zullen het nog één keer uitleggen´).
  2. Tegen deze achtergrond lijkt een verkenning van de politieke verbeelding in Nederland ons relevant. Niet alleen vanuit wetenschappelijk maar ook vanuit een praktisch gezichtspunt. Vragen die daarbij aan de orde (kunnen) komen zijn onder meer de volgende:
    • Welke beelden leven er bij gewone burgers als het gaat om politici en politiek?
    • Welke beelden hebben politici als het om burgers gaat?
    • Welke operaties en processen zijn van invloed wanneer het om de publieke verbeelding gaat?
    • Welke rol spelen specifieke organisaties of beroepsgroepen hierin?
    • Wat is het achterliggende waardepatroon dat stilzwijgend in de publieke opinie wordt voorondersteld?
    • Welke rol spelen media daarbij en hoe moet deze rol gewaardeerd worden?
    • Zijn er in Nederland voorbeelden waarbij de ‘verticale’ dimensie van burgerschap beter ontwikkeld wordt?
    • Zijn er voorbeelden van bestuurders en politici die modern leiderschap ontwikkelen?
    • In hoeverre is het begrip geloofwaardigheid in deze een relevant criterium?
    • Welke rol speelt het (vervagende?) onderscheid tussen private en publieke sfeer hierbij?

Gabriël van den Brink © 2009