Van systeemwereld naar leefwereld

Van taal naar beeld?

Gabriël van den Brink 30/04/13

Inleiding van persoonlijke aard

Van nature ben ik sterk op taal georiënteerd. Dat blijkt onder meer uit het feit dat ik me lange tijd in de filosofie heb verdiept. Filosofen proberen greep te krijgen op een complexe realiteit en ze maken bij voorkeur van woorden, teksten, dialogen, boeken, geschriften, argumenten, redeneringen, publicaties of vertogen gebruik. Ze zetten talige middelen in om tot kennis te komen en geven die kennis ook met talige middelen weer. Ik heb dat mijn hele leven gedaan met als gevolg dat mijn verzameling gepubliceerde teksten inmiddels een kleine 10.000 pagina’s telt.

Toch was het beeld nooit erg ver weg. Tijdens het schrijven ben ik vaak bezig met schema’s of figuren die mijn gedachtegang op een alternatieve manier laten zien. Ik maakte in de loop der jaren dan ook talloze tekeningen. De ene keer om te ontdekken waar een bepaalde analyse toe leidt, de andere keer om de uitkomsten van een onderzoek te visualiseren en weer een andere keer omdat het gewoon een genoeglijk tijdverdrijf is. Hoe het ook zij, om verder te komen heb ik niet alleen een toetsenbord nodig, maar ook pen en papier.

Hoewel de meeste van die tekeningen voor privégebruik zijn, neem ik ze soms op in een tekst of een boek. Dat kan om drie redenen zijn. Ten eerste kun je bepaalde gedachten met behulp van grafieken, tekeningen of schema’s van een zichtbare illustratie voorzien. In dat geval doet het beeld als didactisch hulpmiddel dienst. Ten tweede laten bepaalde samenhangen zich gemakkelijker weergeven met een ruimtelijke figuur dan met taal. In dat geval fungeert het beeld vaak als een theoretisch model. Ten derde zijn beelden bijzonder geschikt om door te dringen tot de verbeelding van het publiek. Dat verklaart waarom power point en andere wijzen van presenteren inmiddels zo populair zijn. In dat geval wordt het beeld als retorisch voertuig gebruikt.

Een en ander wordt geïllustreerd door de tekst die hieronder afgedrukt is. Het betoog zelf gaat over de (veelal moeizame) verhouding tussen ambtelijke bureaucratie (‘systeemwereld’) en de omgeving waarin burgers of bewoners verkeren (‘leefwereld’). Het betoog wordt ondersteund door een paar schematisch afbeeldingen. De lezer kan zich de vraag stellen welke van de drie genoemde functies op deze schema’s van toepassing zijn.

Het professionele werkveld

Laten we beginnen met de vaststelling dat het veld van politiek, bestuurlijk en professioneel handelen doorgaans in het teken staat van een tweetal spanningen. De eerste omschrijven we als ‘verticaal’, omdat zij tot uiting komt in de relatie tussen het niveau van staat, overheid of politiek aan ene kant en de belangen van burgers, bedrijven of andere maatschappelijke actoren aan de andere. Het betekent dat men – om ons even tot het geval van professionals in (probleem)wijken te beperken – niet alleen rekening moet houden met besluiten of beleidslijnen van de plaatselijke overheid, maar ook met verwachtingen of prioriteiten die wijkbewoners erop nahouden. Deze twee kanten van de zaak (overheidsbeleid en lokaal belang) komen vaak tegenover elkaar te staan, ondanks het feit dat we in Nederland een vertegenwoordigende democratie hebben. De tweede spanning noemen we ‘horizontaal’, omdat ze betrekking heeft op het onderscheid tussen de formele regels, de routines en de procedures van professionele organisaties enerzijds en de idealen, waarden of begiselen die deze organisaties aanhangen anderzijds. Het betekent dat een professional niet alleen rekening moet houden met de manier waarop men bij de politie, de corporatie of de sociale dienst het werk organiseert, maar ook met de sociale of morele waarden waar het uiteindelijk om gaat. Opnieuw geldt dat deze twee kanten van de zaak (regels en beginselen) gemakkelijk tegenover elkaar komen te staan, ondanks het feit dat die regels ooit zijn ingevoerd om bepaalde beginselen te waarborgen. Aldus heeft het professionele handelen altijd met beide spanningen van doen. Het gaat er niet zozeer om dat deze tegenstellingen volledig worden opgelost, maar dat de professional het juiste midden vindt en een (altijd tijdelijke) balans tussen diverse krachten realiseert. Figuur 12.1 vormt er een visualisatie van.

Een en ander neemt niet weg dat dit evenwicht per omgeving anders zal uitvallen. Om dat te illustreren, verwijzen we naar figuur 12.2, waarin de twee vormen van interactie met elkaar gecombineerd zijn. We zien het speelveld uiteenvallen in vier domeinen, die elk een eigen dynamiek kennen. Het eerste domein is het politieke bedrijf. Dat is een vorm van handelen op het niveau van de staat, de overheid of de beleidsvorming waarbij het gaat om de publieke articulatie van waarden, idealen of beginselen. Het tweede domein heeft betrekking op het bestuur. Dat is nog altijd een vorm van handelen op overheidsniveau, maar nu met speciale aandacht voor de wetten, de regels en procedures die nu eenmaal het geraamte van de rechtsstaat uitmaken. Het derde domein omvat ambtenaren en andere professionals die voor de uitvoering van het beleid zorgen. Ze doen niet aan besluitvorming of politiek, maar zijn vooral bezig met het realiseren van doelen die door anderen zijn vastgesteld. Ze moeten natuurlijk wel de voorgeschreven procedures van hun dienst of organisatie volgen en ze komen daarbij volop met burgers, bedrijven en andere maatschappelijke actoren in aanraking. Het vierde domein heeft betrekking op het leven van de bewoners. In die wereld gaat het nauwelijks om formele regels en richtlijnen, maar om het realiseren van waarden en doelen. Verder stellen burgers, bedrijven en sociale groepen hier vooral hun private belangen en beginselen voorop.

Hiermee beschikken we over een eerste overzicht van de verschillende omgevingen waar best persons mee van doen hebben – publieke professionals die in staat zijn in verschillende omgevingen hun werk te doen door er vruchtbare verbindingen tussen aan te brengen. Het spreekt voor zich dat dit slechts een schematische weergave is van de empirische realiteit. In werkelijkheid werken onze best persons bij organisaties als de politie of de sociale dienst, hebben ze een functie bij de lokale overheid of bij een bepaalde welzijnsinstelling. We mogen al die instituten niet over één kam scheren, want ze verschillen soms sterk. De ene organisatie is veel strakker op formele afspraken gericht dan de andere, bij het ene beleidsproces komen de belangen van bewoners beter tot hun recht dan bij andere. Het gaat ons hier echter om een meer algemene typering van de context(en) waarbinnen best persons aan het werk zijn en om de spanningen die daarbij optreden. Die spanning bepaalt in hoge mate de druk waaraan de professionals bloot staan en de speelruimte die hen ter beschikking staat. Er zijn situaties waar bureaucratische of juridische regels veel gewicht hebben terwijl het bestuurlijk handelen er een grote invloed heeft. Men zou dat schematisch kunnen aangeven met figuur 12.3, waar de oppervlakte van het kwadrant aan de linker bovenkant aanzienlijk is. In een dergelijke situatie zal het handelen van de actoren sterk door politieke prioriteiten en rechtstatelijke regels bepaald worden. Dat geldt bijvoorbeeld voor de rechtspraak en het openbaar bestuur.

Er zijn echter evengoed situaties waarin het omgekeerde gebeurt. In dat geval krijgen wettelijke regels of politieke voorkeuren een minder groot gewicht en komt het sterker op ideële beginselen en/of particuliere belangen aan. Dit zou corresponderen met de stand van zaken in figuur 12.4, waar het kwadrant aan de rechter onderkant het grootst is. Die situatie geldt bijvoorbeeld voor het vrijwilligerswerk en het bedrijfsleven. Dit alles maakt voor het optreden van best persons nogal wat uit, omdat ze in het laatste geval wezenlijk meer bewegingsvrijheid dan in het eerste geval hebben. Het betekent eveneens dat de mogelijkheden om te werken aan een geloofwaardig optreden per omgeving wisselen. Over het algemeen zal die bewegingsvrijheid toenemen wanneer men zich in de figuren 12.1 tot en met 12.4 van de linker bovenkant naar de rechter onderkant beweegt. We zien dan ook dat best persons een zekere voorkeur voor het kwadrant aan de rechter onderkant hebben; maar dat sluit een optreden in andere omgevingen allerminst uit en het betekent evenmin dat ze zich tot één enkel domein moeten beperken. Typisch voor best persons lijkt juist dat ze in meerdere domeinen opereren en een oplossing vinden voor de spanningen die aan deze domeinen inherent zijn.

Leefwereld en systeemwereld

Alvorens het individuele gedrag van best persons te behandelen, wijden we nog enkele woorden aan het onderscheid tussen leefwereld en systeemwereld. We weten inmiddels dat de probleemwijken waar de onderzochte best persons werken nogal uitzonderlijk zijn en wel in die zin dat allerlei regels, routines, denkbeelden, waarden, omgangsvormen, vaardigheden en betrekkingen die door grote delen van de Nederlandse bevolking erkend dan wel gepraktiseerd worden in deze wijken vaak onbekend zijn. Procedures van professionele of rechtsstatelijke aard, gangbare methoden van politieke besluitvorming en de routines van het openbaar bestuur vinden de bewoners van deze wijken niet altijd relevant. Daar staat tegenover dat ze wel bepaalde verwachtingen van politici, bestuurders of professionals hebben. Bovendien zijn ze vaak gehecht aan de eigen ideële beginselen (die mogelijk van de in Nederland dominante afwijken) en komen ze graag voor hun belangen op (ook als de modale Nederlander deze niet altijd herkent). Met andere woorden: veel probleemwijken kennen een situatie die met de vlakverdeling in figuur 12.4 correspondeert. Ze kenmerkt zich door het feit dat het zwaartepunt bij de eigen belangen en beginselen ligt. Overigens volgt daaruit niet dat recht en democratie in deze wijken afwezig zijn. Nederland kent gelukkig geen echte no-go-areas waar de politie niet naar binnen durft, waar slechts het recht van de sterkste heerst en waar de politiek geen enkele bemoeienis mee heeft.

Het betekent wel dat de incongruentie tussen de systeemwereld van professionals, bestuurders en politici enerzijds en de leefwereld van de wijkbewoners anderzijds in deze omgeving sterk wordt gevoeld.

Om te begrijpen wat best persons in achterstandswijken doen, moeten we het meer algemene vraagstuk van de incongruentie tussen leefwereld en systeemwereld in ogenschouw nemen. In de systeemwereld gaat men van arbeidsdeling en specialisatie uit, terwijl het in de leefwereld juist om communicatie gaat. Bovendien is de systeemwereld op vaste procedures en formele regels gebaseerd, terwijl het handelen in de leefwereld draait om informele contacten en menselijke betrekkingen. Verder worden er in de klassieke bureaucratie bij voorkeur rationele middelen gebruikt, terwijl het in de leefwereld vooral om waarden en gevoelens gaat. Dat zijn typisch tegenstellingen die zich voordoen tussen de linker- en de rechterzijde van ons professionele veld. Verder onderscheiden systeemwereld en leefwereld zich door het feit dat overheidsdiensten met betaalde krachten werken, terwijl bewoners in hun eigen leefwereld vooral vrijwilligerswerk doen. Een ander belangrijk punt is dat de systeemwereld een functionele en politieke hiërarchie kent, terwijl dat in de leefwereld nauwelijks speelt. En ten slotte hebben mensen in de systeemwereld een voorkeur voor zakelijke betrekkingen en omgangsvormen, terwijl de relaties en het gedrag in de leefwereld doorgaans meer persoonlijk zijn. Dat zijn typisch tegenstellingen die zich voordoen tussen de bovenkant en onderkant van ons professionele veld. Al met al illustreert deze figuur dat het leven van de bewoners binnen het veld van professioneel en bestuurlijk handelen een geheel eigen plaats heeft. Het staat er niet buiten, maar het onderscheidt zich daar wel van. Het vertoont in elk geval een aantal kenmerken waar de systeemwereld geen raad mee weet en waarbij de gangbare bureaucratische werkwijzen wezenlijk tekort schieten. Het is precies in dat spanningsveld waar best persons nuttig werk doen.